Interview Charles Maitland

Charles Maitland, ook wel de oude roerganger van de Baak genoemd. Hij was het die in 1947 de eerste initiatieven ontwikkelde die zouden uitgroeien tot de Baak die we nu kennen. In dit interview uit 1988 in de Baak Babbel, een personeelsblad, vertelt hij over het tot stand komen van de Baak en hoe dat uiteindelijk doorontwikkelde tot de Baak die we nu allemaal kennen.

In onderstaand artikel lees je het oorspronkelijke interview met Maitland uit 1988 waarin veel spreektaal werd gebruikt en ook veel ouderwets taalgebruik in voorkomt.

Maitland

Kunt u iets vertellen over hoe u ertoe bent gekomen om de eerste cursussen te organiseren?

Vlak na de oorlog was ik Algemeen-Secretaris van het Centraal Werkgevers Verbond (CSWV), een voorganger van het VNO (noot van de redactie: inmiddels is dit ondernemersvereniging VNO-NCW). De hoofddoelstelling van het verbond was het vechten voor de wetgeving die men graag wilde en tegen de wetgeving die men niet wilde, maar dan uitsluitend op sociaal terrein. De leden van het verbond waren brancheverenigingen, bijvoorbeeld de metaalbond. Ik hield me onder ander bezig met sociale verzekeringen. De gedachte dat men iets aan cursussen zou moeten doen was voor de organisatie vreemd, daar wilde men eigenlijk niets van weten, want dat was niet het doel van de organisatie. Het hele begrip van kadervorming bestond nauwelijks, er waren een paar instituten die iets deden, maar dat was heel weinig. Men dacht dat men het ondernemen alleen in de praktijk kon leren. Het is eigenlijk allemaal begonnen als gevolg van de oorlog. We waren vijf jaar afgesloten geweest van alle denken over ondernemen en over vraagstukken van sociaal beleid en sociale politiek. Er was dus een enorm vacuüm van wetenschap. Daar ben ik toen achter gekomen en toen dacht ik, waarom zouden wij die leemte niet gaan opvullen.

Het is heel geleidelijk gegaan. We zijn begonnen met avondleveringen voor een gezelschap van ondernemers. Er waren twee inleiders, Frits Philips was de ondernemer en Evert Kupers was er namens het Nederlands Verbond van Vakverenigingen. Het was een enorme stunt want nog nooit was er een arbeidsleider gevraagd een lezing voor ondernemers te houden. Iedereen wilde dat wel eens meemaken. Er waren zo’n 25 à 30 mensen, uitsluitend grote ondernemingen. Dat was de eerste aanloop. Na een jaar dacht ik, dit is niet alles, en toen ben ik begonnen met het organiseren van de voordrachtenreeksen over de ontwikkeling van het sociale beleid en de sociale politiek. Het ging volgens een bepaalde formule. De mensen kwamen om vier uur binnen en dan had je de eerste lezing van vier tot vijf, daarna een tweede lezing van vijf tot zes, vervolgens een borrel tot tien voor half zeven en om tien voor half zeven de maaltijd. Van zeven tot acht was er discussie. En alles ging op de minuut af, want we zeiden: om acht uur kun je weg en je bent kwart over acht in de schouwburg. De eerste voordrachten werden gehouden in Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Twente, de oude industriecentra van Nederland; Den Haag had geen industrie van belang.

In het begin was het alleen topmanagement van het Nederlandse bedrijfsleven en dat is tijdens die lezingenperiode zo gebleven. Omdat het allemaal wel goed ging werd er gezegd, kun je nou niet ook iets doen voor onze personeelschefs? Toen ik voor de personeelschefs iets wilde gaan doen, ontstond er oppositie ze zeiden: dat is geen werk voor het CSWV, dat moet je aan anderen overlaten. Ik heb er toen moeite mee gehad om de gedachte ingang te doen vinden, maar na een tijdje mocht het toch. Er werd een commissie ingesteld die het programma moest maken. Die commissie heeft jarenlang bestaan tot aan de bouw van de Baak. De eerste leergang personeelschefs dateert uit 1950. Het was de eerste meerdaagse cursus. De leergang duurde 6 weken, steeds twee weken op en twee weken af. Het 25-jarig bestaan van die leergang hebben we in 1975 gevierd met een happening in Scheveningen. Een van de problemen waar we mee werden geconfronteerd was dat men onze activiteiten te duur vond. U kunt daar misschien om lachen, maar men vond dat we belachelijk hogen prijzen berekenden. We zeiden echter dat we tegen kostprijs werkten. Tot 1976 het moment waarop ik wegging, is dat het uitgangspunt geweest voor al het cursuswerk.

Wat was de achtergrond van uw ideeën op sociaal gebied?

De ideeën zijn empirisch gevonden, in de praktijk dus, als gevolg van oorlogsomstandigheden. In de oorlogsjaren was iedereen tot de overtuiging gekomen dat er na de bevrijding zoals we toen zeiden, een betere organisatie moest komen van de staat, maar ook van de sociale verhoudingen, dus de relatie tussen werknemers en werkgevers. Dit principe heeft ook ten grondslag gelegen aan de oprichting van de Stichting van de Arbeid en lag ook verankerd in de doelstelling van het CSWV. De opvatting was dat werkgevers en arbeiders elkander door overleg moesten kunnen vinden, het zogenaamde ‘harmoniemodel’.

Deed u naast het organiseren van cursussen ook andere dingen?

Ik ben nooit projectleider geweest, ik deed aanvankelijk mijn gewone werk ernaast, het was voor de mop en de aardigheid en natuurlijk omdat het nuttig was. In 1950, in de begintijd, was het drie à vier procent van mijn werk. Ik was namelijk ook betrokken bij het werk van de Stichting van de Arbeid, later ook bij dat van de Sociaal-Economische Raad; daar lag een stuk van mijn werkzaamheid, in het besturen van allerlei organisaties. Wel heb ik veel tijd besteed aan de voorbereiding van de inleiders, want we hadden geen docenten maar inleiders. Maar omdat er geen projectleiders waren hebben we meteen in het begin een mannetje gehuurd, dat geen inleider was maar luisterde naar het lek. Dat is een scheepsterm, je oor tegen de wand leggen om te luisteren of er ergens water naar binnen stroomt en er dus iets verkeerd gaat. Hij introduceerde de inleiders en luisterde mee. Juffrouw Drijber heeft dat ook jaren gedaan. Wel heb ik zelf later jarenlang de cursus 'Beginselen van het Leidinggeven' gedaan. Dat was een cursus van twee en een halve dag die ik in Amerika had opgeduikeld. We hebben in die jaren ook honderden conferenties voor ondernemingsraden gegeven. De eerste wet op de ondernemingsraden stamt namelijk uit de eerste helft van de jaren vijftig. Het was de eerste grote activiteit na de "Leergang Personeelchefs'.

Kunt u iets vertellen over het begin van de cursus 'De Manager?

De zaken gingen goed en mij leek het moment gekomen om tegen mijn principalen te zeggen dat we niet alleen maar een leergang behoorden te geven voor de personeelschef maar ook voor het lijnmanagement. Het is namelijk niet de personeelschef die het sociale beleid uitvoert, maar de baas van de afdeling, de manager. Ook daar is toen oppositie tegen geweest. De eerste leergang van 'De Manager' was een proefleergang, want men vond het griezelig riskant. Ik ben toen ook het land rondgegaan om grote ondernemingen te benaderen en te vragen of ze niet bereid waren deelnemers te sturen. Vanaf het begin was het uitgangspunt van al onze activiteiten een beperkt aantal deelnemers, want van de discussie moest je het hebben. Het uitwisselen van ervaringen was een wezenlijk bestanddeel. Het belangrijkste instrument daarvoor was en is, naar ik meen, de bar. Daar hoor je het meest van elkaar.

Hoe bent u op het idee bent gekomen voor de bouw van de Baak?

De eerste grote cursussen, die voor de personeelschefs, werden gehouden in huis Te Werve, de sportaccommodatie van Shell in Rijswijk. Daar hebben we twee jaar mogen verblijven, maar na twee jaar moesten we weg. We moesten om organisatorische redenen in de buurt van Den Haag blijven en er zat dus niet anders op dan naar hotels te gaan, want conferentiecentra zoals die nu bestaan waren er nog niet. Maar de hotellerie kon ons niet de accommodatie verschaffen die voldeed aan onze behoeften, al die hotels met tafels met die nagemaakte Perzische tapijten erop. Er waren ook geen mogelijkheden om jezelf te zijn, er was geen sfeer en ik verbeeldde me dat dit slecht was voor de ontwikkeling van de eenheid van de groep. Tegenwoordig is dit gelukkig allemaal anders. Op een gegeven moment zei één van mijn medewerkers, ik had er intussen drie: "Waarom maken we niet zelf een conferentiecentrum, dan ben je je eigen baas en kun je je eigen leslokalen inrichten en de maaltijden organiseren zoals je zelf wilt”. De strakke formule van tijdbesteding hebben namelijk altijd gehandhaafd. Dat betekent dat als wij zeiden dat we om half zeven aan tafel wilden, dan moesten we ook om half zeven aan tafel gaan. En dat convenieerde de hotelier wel eens niet. Ook de maaltijden lieten wel eens te wensen over. Een anekdote in Noordwijk waar we jaren zijn geweest. De baas deed het op zich wel goed. Hij had gelukkig een lokaal dat geen pijpela was, bezuinigde op eten. Dat heeft op een gegeven ogenblik tot het zogenaamde “krotenoproer” geleid. Kroten is een ouderwets voord voor rode bieten. Nou, op zekere dag werd ik opgebeld door mijn medewerker die zei:” zeg, we hebben hier een krotenoproer, de mensen eten de hele week ‘s avonds al kroten”. Dat was een duidelijk sein dat het zo niet verder moest. Maar niemand, zat -in 1956 - op een conferentiecentrum te wachten en de gedachte dat een ondernemersorganisatie er een zou bouwen, lag nog verder weg. Het plan moest dus worden verkocht.

Op een gegeven moment ben ik naar de voorzitter van het verbond gestapt, dat was toen MR F. de Graaf en naar de vicevoorzitter en de penningmeester en ik heb hun mijn plan voorgelegd. En tot mijn grote vreugde zeiden ze: “Daar zijn we voor”. Het enig voorbehoud zeiden ze dat. Met die drie mensen ben ik begonnen om alles voor te bereiden en de ideeën rijp te maken. Er waren drie uitgangspunten. In de eerste plaats moest het centrum dichtbij Den Haag liggen – de plaats van het Verbond-, want dat moest voor de organisatie en de ideeën zorgen. In de tweede plaats moesten de bouwkosten “a fonds perdu” worden verkregen – van leden van het verbond. We moesten het centrum dus cadeau krijgen, anders zouden de lasten te zwaar worden. Daar stond echter tegenover, en dat was het derde uitgangspunt, dat de activiteiten tegen kostprijs zouden worden geleverd. We hoefden dus geen winst te maken, het was immers dienstverlening aan de leden. Na verschillende bepeinzingen kwamen we tot de conclusie dat we het bedrag van anderhalf miljoen gulden moesten krijgen. Van de leden. Door toeval kwamen we erachter dat we in Voorschoten een terreintje konden kopen van 1 à 2 hectare voor twintigduizend gulden. De voorzitter en de vice-voorzitter riepen toen “doen, onmiddellijk doen”. Met het minimale vermogen van het CSWV hebben we het gekocht. Ik had toen in de Rotery, waar ik lid van ben geweest, een chef van de beplantingen in Den Haag en zei tegen hem: "Kan jij nou niet die tuin die er is, eens vast gaat beplanten want het duurt zolang voordat die bomen groot zijn." En dat heeft hij gedaan. Dus het terrein werd gekocht en de tuin werd door die man alvast aangelegd. Toen moesten we de boer op om die anderhalf miljoen binnen te krijgen. Bij iedereen ben ik langs geweest, eerst in het Algemeen Bestuur, waarin alle verenigingen vertegenwoordigd waren en later heb ik ook bij al die verenigingen zelf mijn verhaal afgestoken. Overal heb ik ook mijn maquettes mee naar toe gesjouwd. Maar ik had er zeer veel moeite mee belangstelling, laat staan enthousiasme, op te wekken.

Ondertussen moesten we ook een bouwvergunning hebben. Omdat er in die periode een grote woningnood was, moesten we naar de minister van Volkshuisvesting en Wederopbouw. De minister zei toen: "Meneer Maitland, ik vind het idee niet nutteloos, ik zou de vergunning graag geven, maar er is een grote woningnood en ik durf het politiek niet aan een werkgeversorganisatie een conferentiecentrum te laten bouwen." Hij zei echter wel dat als we een hotel zouden kopen en dat zouden verbouwen, het allemaal veel makkelijker was. Nou daar stond ik dus met mijn terreintje; het was nutteloos want er stond niets op. Twee jaar later hebben we het nog kunnen verkopen voor f 80.000, --. Op een dag kwam een van mijn medewerkers bij me en vertelde dat we in Noordwijk - aan de Astridboulevard - een hotelletje konden kopen, 'Astrid' heette het. Het stond ongeveer op de plek waar nu het restaurant van de Baak is. We gingen kijken en we vonden het wel aardig. Toen is de architect Gather weer aan het tekenen gegaan. Van het oude hotel bleef alleen een drempel over, een hoogteverschil. Dat kun je nu, beneden in de biljartkamer, nog merken, als je de bedrijfsruimte binnengaat, bij de linnenkamer. We gingen dus weer naar de minister en die zei: "Nou, de verandering is wel groot he". Ik zei: “De verandering is erg groot, maar het is toch een verandering". "Ja, ik geef de vergunning", zei hij. Nou, en dat nieuwe project, dat is het voorste stuk van de Baak, zoals die er nu staat.

We waren de koning te rijk. Maar we waren er nog niet, want het geld was er nog niet. Bovendien waren we tot de conclusie gekomen dat het centrum groter moest worden dan wij aanvankelijk dachten. De belangstelling voor ons werk nam snel toe. Het moest dus een groter centrum worden, met veertig in plaats van twintig kamers en niet met één zaal maar met dertig zalen en met discussiekamers. Het nieuwe plan kwam op een bedrag van ruim twee miljoen gulden. We gingen weer naar het Dagelijks Bestuur van het Verbond - van het CSWV dus. Wat er daar gebeurde is een schitterend verhaal. Toen ik het agendapunt had ingeleid vroeg de voorzitter: "Mijne heren, wat doen we? Het ogenblik is gekomen om een beslissing te nemen. Witsel heeft geen zin meer". Het werd stil in de zaai, niemand zei wat. De voorzitter vroeg me: "Maitland, zou je nog argumenten kunnen geven waar je zoeven niet bent opgekomen?" Ik zei: "Nee meneer de voorzitter, ik heb werkelijk alles gezegd wat er te zeggen is". De voorzitter weer: "Heren, u hoort het, wat doen we?" En toen fluisterde een man: "Maar meneer de Voorzitter, als het geld er nu niet is...dan kan het toch niet?". "Ja, dat zou je zo zeggen... Nu, Heren!" Het bleef doodstil. Toen zei hij: "Nou, mijne heren, ik begrijp uit het stilzwijgen van de vergadering dat men met het voorstel de Baak te bouwen akkoord gaat." De bouw van de Baak is in 1958 begonnen en op 17 juni 1959 werd de Baak geopend. Het geld dat wij tekortkwamen werd geleend en het Verbond nam de lasten op zich. Wij kregen het centrum cadeau.

Hieronder volgt het tweede deel van het interview met de heer Maitland dat wij de afgelopen zomer hebben gevoerd. Het verhaal gaat verder, hoe kan het ook anders, waar het voor de vorige keer ophield namelijk met het in gebruik nemen van het gebouw. "Met de totstandkoming van het gebouw, ging de belangstelling voor onze activiteiten met grote sprongen vooruit. Wij kregen spoedig gebrek aan logeerkamers en vergaderzalen. Voor het logies deden we een beroep op naburige hotels en voor de zalen werd een oplossing gevonden door een klein pension aan te kopen (pension Roozen). Door enkele verbouwingen werd het geschikt gemaakt voor bijeenkomsten. Ook het kantoor werd daar ondergebracht. "De Boei" heette dat gebouw. Wij ruilden het later voor een stuk terrein bij de Baak om de uitbreiding mogelijk te maken. Omdat we snel verder groeiden bleek De Boei namelijk een noodoplossing te zijn. Het gebruik van naburige hotels stuitte op grote financiële bezwaren en deelnemers voelden zich misdeeld als ze niet op de Baak onderdak konden krijgen. Onze reputatie leed er dus onder. We kwamen tot de conclusie dat onze groei zou worden gestuit als we de accommodatie niet zouden kunnen verdubbelen. Het duurde echter vele jaren voordat het besluit tot een verdere uitbreiding kon worden genomen, omdat de toenmalige voorzitter van het VNO weigerde mee te werken. Het VNO was in 1968 tot stand gekomen uit een fusie van het CSWV en het Verbond van Nederlandsche Werkgevers. Toen de heer Van Veen voorzitter werd van het VNO kregen we echter onmiddellijk toestemming voor de bouw. Ik kon nog meehelpen het besluit te nemen. Toen was mijn liedje uit: ik ging met pensioen. De periode die achter mij lag overziende, moet ik vaststellen dat het een worsteling van vele jaren was om het bestaansrecht van de Baak en daarna een taaie strijd om de groeikansen te verwezenlijken. Maar de wapenspreuk van de Zeeuwen indachtig, kan ik zeggen: "luctor et emergo"; Latijn voor: "ik worstel en kom boven in woelige baren (golven)"

U heeft gezegd dat u vanaf 1968 een duidelijke visie had op het beleid dat de Baak moest voeren. Kunt u daar iets meer over vertellen?

Het jaar 1968 was een mijlpaal. Met de opheffing van het CSWV waren ook mijn gedachten over de taakstelling van de Baak afgerond. Daar is later in wezen niets meer bij gekomen. Mijn opvatting is langzaam gegroeid. En hoe groeide die, die groeide doordat iedereen me het vuur na aan de schenen legde en vroeg waarom ik dit en dat deed. Ik leefde in een glazen huis, zoals jullie nog steeds allemaal in een glazen huis leven. ledereen volgde met argusogen wat die vent nu weer aan het doen was, want ik was misschien een buitenbeentje. Ik moest me altijd verdedigen. Zeer nuttig, want het noodzaakte mij goed te formuleren waarom ik deed wat ik deed. Naar aanleiding van de problemen die er geweest zijn met de directie heb ik dat beleid, zoals dat gevoerd is sinds 1968, nog eens geformuleerd in een brief aan de heer Van Dijk. Dit was mede naar aanleiding van het benoemingsbericht dat ik in het Baakbericht heb gelezen en waarin ook de opdracht stond aangegeven die de heer Van Dijk heeft meegekregen: "De taak die aan het slot van het benoemingsbericht wordt omschreven is teleurstellend. Ze is niet alleen veel beperkter dan in de opzet en in de statuten werd voorzien, maar wijkt ook af van hetgeen gedurende vele jaren feitelijk werd gedaan. De Baak is opgezet als een centrum voor ondernemers en hun naaste medewerkers. Het doel is niet in de eerste plaats het verschaffen van kennis (dat is opleiding). Het doel is tweeërlei, te weten: 1) De ondernemer behulpzaam te zijn bij het tijdig inspelen op de snelle en ingrijpende veranderingen in de samenleving. 2) Hen en hun naaste medewerkers faciliteiten aan te reiken die nuttig zijn voor hun verdere persoonlijke groei.

De interpretatie van deze formulering betekent, dat de Baak gericht rekenschap moet geven van veranderingen in de cultuur, als in de economische en sociale factoren die het ondernemen bepalen. Voorbeelden van het bevorderen van persoonlijke groei zijn: de zogenaamde 'zaterdagbijeenkomsten', die gedurende vele jaren werden georganiseerd en waarin thema's aan de orde kwamen die met het ondernemen niets te maken hadden. Volgend voorbeeld: De Wereld van Morgen', volgend voorbeeld: de cursussen "Werken in Groepsverband' en 'Ik en de Anderen'. En nog een nieuw voorbeeld, kunsttentoonstellingen en voordrachten. Bovendien is de stijl van de Baak belangrijk, de inrichting, de werkzaamheid van het horecapersoneel.

De functie die de Baak naar mijn mening ook nu nog zou moeten uitoefenen, is de ondernemer en zijn medewerkers bewust te maken van de problematiek die op hun afkomt. En dat is een punt dat mij bijzonder ter harte gaat. Een primaire taak is het de ondernemers te wijzen op hoe het verder zou kunnen gaan. Die zin is niet van mij maar van een ondernemer in de zaal, die zei: "Wanneer kom je ons weer eens vertellen hoe het verder zal gaan". Ik kan u daar voorbeelden van noemen. We hebben namelijk in een heel vroeg stadium tegen de ondernemers gezegd, "Jullie moeten erop rekenen dat er een aanzienlijke verkorting van de arbeidstijd zal komen". En ik praat nu over een periode waarin niemand überhaupt dacht dat het mogelijk zou zijn om de arbeidstijd te verkorten. Gezien deze functie kan ik me heel goed voorstellen dat dit gebouw nog drie keer zo groot moet worden. Zo wordt bovendien ook duidelijk hoe belangrijk een ontwikkelcentrum kan zijn voor de Baak.'

Tot aan het moment waarop de Baak een zelfstandige stichting werd waren we dus nauw verbonden met het CSWV. Onder De Graaff en zijn opvolgers werd ik altijd volkomen vrijgelaten in wat ik hier deed. Maar het gevaar heeft inderdaad gedreigd dat ze me zouden verbieden bepaalde dingen te doen. Een typisch voorbeeld was op een gegeven ogenblik de rel die ontstaan is over de ondernemingsraad bij de fusie van Delta Lloyd met een Engelse verzekeringsmaatschappij. De ondernemingsraad van Delta Lloyd had de treurige moed gehad om te opponeren tegen de directie over de fusiebesprekingen. Dat is een geweldige zaak geweest en de directeur is toen overstag gegaan en heeft in de ondernemingsraad overleg gepleegd over het nietes en het welles van die fusie en de voorwaarden. Toen alles in kannen en kruiken was heb ik tegen die directeur gezegd: "Wil jij nou niet eens op de Baak komen vertellen wat je allemaal ervaren hebt en wat je hebt gedaan". Nou, dat had ik nou niet moeten doen. Want dat was alleen maar het in de kaart spelen van de vakbeweging.'

Totdat u wegging en het werd overgenomen door Huub van Velthoven, heeft u de eerste vijftig nummers van het Baakbericht helemaal alleen geschreven?

Ik schreef in het Baakbericht over alles wat ik interessant vond, maar op alle terreinen, want mijn belangstelling was niet alleen sociaal gericht. Ik meende iets te moeten maken waarvan ik dacht dat de ondernemer het zou lezen. En dat betekende dat het Baakbericht niet groter mocht zijn dan twee kantjes en dat de verhalen dus niet lang mochten zijn. Ik denk dat je het Baakbericht moet gebruiken om signalen te geven omtrent datgene wat er bezig is te gebeuren in de maatschappij en cultuur. En die signalen zijn telkens kleine prikjes, kleine stukjes. En hoe kom je aan die mededelingen? Nou voor een belangrijk deel bracht Berend die aan en bovendien had ik relaties, ik sprak met Jan, Piet en Klaas. Je moet luisteren naar wat de mensen zeggen en je moet vooral goed de krant lezen. Het is belangrijk dat je oplet wat een vakbondsman nou eigenlijk zegt. En tegenwoordig is de ecologie natuurlijk een belangrijk uitgangspunt, de milieufactoren. Je moet je dan afvragen wat de betekenis is van die factoren en wat de gevolgen zijn voor de ondernemer.

Hoe zag u vroeger de relatie tussen de cursus- en de hotelafdeling?

Daar heb ik een witgesproken oordeel over. Ik beweer dat cursus- en hotelafdeling één organisatie vormen. ledereen die in dit huis zit, draagt bij aan de totale doelstelling van de Baak. De kok dus, en de linnenjuffrouw. En wat de kok betreft, hem heb ik eens gezegd: "Luister eens, het restaurant en de maaltijden zijn niet een verpakking van het product, het zijn onderdelen van het product". En dat geldt ook voor het werk van de receptioniste en de algemene dienst. Het draagt er allemaal toe bij om de mensen in de goede houding te brengen. Bovendien, en dat is een element dat mij altijd na aan het hart heeft gelegen, is dit belangrijk uit een oogpunt van esthetiek, van cultuur, van eruditie. Net zoals het organiseren van tentoonstellingen, het is en onderdeel van het werk, het is een element in het bevorderen van de persoonlijke groei van de mensen die hier komen.

Op welke manier heeft u, ondanks alle verschillen, de eenheid in stand gehouden tussen de hotel- en de cursusafdeling?

In feite is dit inderdaad het werk van de directeur, die moet praten met de mensen, die moet praten met de hotelmanager. Elke dag sprak ik met de hotelmanager, tussen half een en twee uur, soms heel kort soms wat langer, om te luisteren naar het lek, naar wat er allemaal gebeurde. En híj vertelde me de kleine en de grotere noden. Ik liep ook het hele gebouw door in de koffietijd; Ik kwam elke dag in de keuken en praatte elke dag met de kok. Elke dag kwam ik ook bij Arie binnen, die van het VNO mij mee is gegaan. Toen was het de stencilafdeling, nou is het een fabriek. Een typische anekdote die ik nog kan vertellen betreft de fooienpot. In het begin hadden we een fooienpot. Er werd 15 % over de hotelkosten bij de rekening opgeteld voor de bediening. Nou, die 15 % kregen de mensen aanvankelijk in handen op basis van een bepaalde verdeelsleutel. Er was een commissie van het personeel die controleerde wat er in de fooienpot inkwam en wat er uitging. En op een zekere dag, na een jaar of vier, vijf, liet die commissie twee dingen weten. In de eerste plaats vonden zij het niet gepast dat het horecapersoneel per week werd betaald en de anderen per maand. In de tweede plaats zinde de fooienpot hen ook niet, want de cursusstaf kreeg ook geen fooien. De fooienpot wilden ze wel afschaffen en per maand worden betaald, natuurlijk met dien verstande dat ze het bedrag dat ze gemiddeld per jaar ontvingen, als permanente loonsverhoging kregen. Dat heb ik toen als de bliksem goed gevonden. Sinds die tijd bestaat er geen fooienpot meer en krijgt het hotelpersoneel geen weekloon maar een maandsalaris. Dit zijn nou van die dingen die een directeur van de Baak voor zijn rekening moet nemen.

Scroll up